Teamtolken

Dit artikel schreef ik voor de Interpres, het blad van de NBTG. Het kwam uit in juli 2020.
Leestijd: 7 minuten

Ik kan me mijn eerste tolkopdracht goed herinneren – wie niet! Echter, de eerste keer dat ik mocht samenwerken met een collega kon ik niet terughalen, ondanks het graven in mijn geheugen. Misschien is dat wel omdat het inmiddels zo normaal voor me is geworden. Terwijl vast en zeker die eerste keer de zenuwen door mijn lijf gierden. Nu op momenten nog steeds. Het is ook wel wat om te bedenken dat ik aan het werk ben zoals gewoonlijk, maar dat er nu iemand extra tegenover (of naast) me zit die precies weet wat ik doe. Iemand die mijn foutjes eruit pikt en twijfels ontdekt op mijn gezicht. Iemand die signaleert dat ik eigenlijk niet helemaal begrijp waar het over gaat, ondanks mijn zo goed geoefende pokerface. Dat is best spannend. Dat gevoel had ik vooral geïnternaliseerd door de opleiding. Ik kan me nog goed de priemende blikken herinneren tijdens de praktijkdagen, waarbij ik onder toezicht van minstens vijf medestudenten mijn hakkelende zinnen maakte tijdens het tolken naar het Nederlands. Of het gekras van balpennen, direct na het moment dat ik een lexiconfout maakte of wellicht mijn lokalisatie door elkaar haalde. Het gevoel dat dat opriep vervaagt nu eenmaal niet snel. Bovendien heb ik tijdens de opleiding - toen ik nog ‘legaal’ kon stuntelen - nooit geleerd hoe ik kon samenwerken met een andere tolk. Feedback geven en ontvangen leerde ik wel, maar ik had geen idee hoe het zou werken als er niet één, maar twee (of soms zelfs meer) tolken zich inzetten bij een opdracht en hun krachten bundelen.

Ik was het gewend om mijn medestudenten feedback te geven op van alles. Al was het maar op kleine details, omdat het goed liep. In mijn hoofd hielp ik ze om alles zo goed mogelijk op te poetsen zodat zij hun tentamen met succes af konden leggen. Dit kreeg ik immers ook van hen terug. Zodra ik in teamtolkopdrachten belandde, voelde ik opeens de veilige kaders van de opleiding niet meer, waarin ik mijn observaties ten behoeve van anderen kon delen. Wat was er veranderd? Eigenlijk niks, zou ik zeggen, maar gevoelsmatig was het een wereld van verschil. Wat had ik op te merken bij een collega die het al jaren langer deed? Wie was ik -een groentje - om zoiets stoms als ‘dat gebaar klopt niet’ te verkondigen? Al was het zo, het voelde triviaal en onnodig om te benoemen. Zo’n ‘fout’ is een make it or break it moment tijdens je tentamen, echter werkt het bij een teamopdracht anders. Maar de drempel lag hoog, dus zei ik bijna nooit iets.

Het is een solo-beroep, werd mij verteld, waarbij je zelfstandig te werk moet kunnen gaan. Helemaal prima wat mij betreft om zo opgeleid te worden, want dan heb je tenminste de tools in huis om je te redden als je steeds alleen bent. Maar diezelfde tools zijn me – zeker in het begin – ontzettend in de weg gaan zitten, als het aankwam op teamtolken.

Neem als voorbeeld deze solo-mentaliteit: Ik had geleerd om zelfstandig te leren opereren. Ingrijpen als het te snel ging, om herhaling vragen bij afkortingen en zowel de vertaling naar NGT als het Nederlands voor mijn rekening nemen. De eerste paar keer dat ik met een collega samenwerkte merkte ik dat ik deze taken ging delen en dat ik dat totaal niet gewend was. Ik was ook niet bewust van welke soort afspraken je maakt samen, dat had ik nooit geleerd. Bij elke collega leerde ik iets nieuws: de één stelde voor om grofweg twintig minuten te tolken en daarna elkaar met een tikje de tijd aan te geven. De ander gaf aan dat het slim zou zijn om de modaliteiten te scheiden om zo de interactie te bevorderen. Ik leerde ook dat ik gebruik mocht maken van het feit dat we samen waren. Als ik bijvoorbeeld iets niet verstond kon ik het, in plaats van in te grijpen, fluisterend aan mijn collega vragen. Hoewel ik elke keer met een ervaring rijker naar huis ging, verliep het niet zonder slag of stoot. Iedereen is anders en zo werkt ieder op haar eigen manier, zowel op inhoudelijk gebied als in de samenwerking. Een voorbeeld hiervan is dat ik eerst gewend was om met een collega te werken door elkaar af te wisselen, maar niet echt veel voor elkaar te betekenen. We waren er enkel om een lange opdracht draagbaar te maken voor elkaar. In een later stadium zei een collega – die wel meer contact en samenwerking wilde – dat dat meer ‘wisselen’ is, in plaats van ‘teamen’. Dankzij de afwisseling van teamsamenstellingen leerde ik de variëteit aan samenwerkingsstrategieën en kon ik ook dat arsenaal uitbreiden. Ik leerde ook mezelf beter kennen! Voordat mij eens gevraagd werd hoe krap of ruim mijn verwerkingstijd was, als ik naar het Nederlands tolk, had ik daar nooit over nagedacht. Nu weet ik dat ik bij collega’s moet aangeven dat ik lerende ben om langer te wachten om een meer volledige vertaling te geven en dat ze me de tijd moeten gunnen. Pas als ik de uiting echt gemist heb, geef ik dat aan door een por te geven. Ik had ook collega’s die me andere vragen stelden, met betrekking tot mijn behoeften in de samenwerking, waardoor ik me steeds beter bewust ben geworden van wat ik nodig heb. Vind ik het fijn als mijn collega het overneemt als het mij niet lukt, of wil ik dat ze me gebaren aangeeft? Juist door te teamen kwam ik erachter wat voor mij werkt en mijn voorkeuren daarin zijn. Steeds vaker merk ik dat ik dezelfde dingen ook bij collega’s ga uitvragen, zeker als ze aangeven nog niet vaak samen te hebben gewerkt. Als ik team, ben ik niet alleen en kan ik ook niet alleen voor mezelf zorgen. Ik moet er immers ook voor mijn collega zijn.

Ik leerde ook praktische tools die van pas komen als je met z’n tweeën bent. Zo zag ik mijn collega’s gebruik maken van een laptop of iPad waar de vooraf gestuurde slides op te zien waren. Hierdoor hoefde ik geen inspannende nekbewegingen te maken om achter me te kijken, maar volgde ik alles recht voor mijn neus. Bij plaatjes en grafieken wees mijn collega zelfs aan waar de pointer op gericht was. Een andere keer kwam het goed van pas dat we samen waren: het licht ging regelmatig uit in een theaterzaal waar we waren en om de beurt schenen we elkaar bij met het iPhone zaklampje. Daarnaast is het ook heel fijn om een collega naast je te hebben als de inhoud pittig is en je de randzaken niet in de hand kan hebben die tegelijkertijd buiten de inhoud om gebeuren: de ander kan dan bijvoorbeeld omgevingsgeluiden tolken zoals gelach of telefoongerinkel, of aan een Dove spreker het signaal geven dat hij even moet wachten omdat de vertaling nog niet klaar is (zie o.a. hierover het artikel van Napier, Stone en de Meulder, 2018 ). In tijden van de coronacrisis ziet samenwerken er heel anders uit, maar brengt het weer nieuwe inzichten en uitdagingen met zich mee. Een voorbeeld van wat mij goed beviel was het voorstel van een collega om met elkaar te bellen tijdens een opdracht. Via oortjes konden we elkaar horen en daaroverheen ging de koptelefoon zodat we alles van de opdracht meekregen. Nadat we handigheid kregen in waar de microfoon aan of uit moest staan, was het een enorm voordeel om elkaar te kunnen ondersteunen met ons aparte communicatiekanaal.

Terugkomend op wat ik eerder noemde, de feedback die ik aarzelend tot helemaal niet gaf aan collega’s bij een teamopdracht: hetgeen dat je op de opleiding niet leert is dat feedback in het werkveld helemaal niet gaat over per direct je vaardigheden verbeteren. Zo vatte ik het in het begin wel op. Als ik bezig was en een collega me een gebaar toewierp, me de juiste term toefluisterde of een zin of nota bene een heel stukje overnam, was mijn eerste gedachte dat dat feedback was dat ik het niet goed deed. Mijn collega kon het immers beter. Het was zo ontzettend zwart-wit gedacht. Ik kon het niet en mijn collega wel, dus ik had gefaald. Als ik daar nu naar terugblik vind ik dat jammer, want ik had de samenwerking zoveel leuker ervaren als ik toen wist wat ik nu weet. En dat is dat het allemaal gaat om de samenwerking die zich richt op een goed eindproduct, namelijk een optimale vertaling. Ik heb ook geleerd om te vertrouwen op de expertise van mijn collega’s. Als hij/zij iets met minder energie kan doen, terwijl ik me in het zweet zou werken, is het niet alleen oké, maar juist fijn als ik dat dan niet tolk. Ik hoef mezelf niet te bewijzen, want we hebben onze eigen sterke kanten die we samenvoegen. Soms heeft de één ook meer puf dan de ander en dan is het prima om niet precies dezelfde hoeveelheid van het werk te dragen. Normaal werk ik alleen – maakt dat het dat ik het minder goed kan als ik samenwerk? In mijn ogen niet. Tegenwoordig voelt het meer als een basketbalwedstrijd, waarbij ik met mijn collega’s (letterlijk) in één team zit. En wat voelt het heerlijk om samen naar dat doel toe te werken. Dat ik weet dat ik iemand heb die me bijstaat als het even niet lukt. En dat ik, terwijl ik mijn beurt afgeef, een schouderklop krijg als we beiden opstaan om van plek te wisselen.

Natuurlijk geldt het net zoals bij banen in loondienst dat je niet met elke collega fantastisch zal opschieten. Het blijft een werkrelatie en het belangrijkste is om op de werkvloer te weten waar je van op aan kan van elkaar. Aan de andere kant kan het mijn werkdag extra glans geven als ik weet dat ik met die toffe collega zal samenwerken, met wie ik een praatje kan maken in de pauze, of een knipoog er tussendoor kan laten glippen bij een schitterende vertaling. Net als met klanten kan je een chemie hebben die het werk net iets soepeler maakt. Als die chemie er niet is, is het alsnog leerzaam om samen te werken. Die keren ben ik misschien net iets meer bezig met kijken naar wat mijn collega doet en probeer ik daarvan te leren, dan (net iets te veel) flauwe grapjes maken. Maar zonder grappen: ik gun het iedereen dat teamtolken iets laagdrempeligs wordt. Ons werk is nog zoveel leuker als er iemand is om het mee te delen!